buitenissig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·te·nis·sig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zonderling’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • Samenstellende afleiding van buiten en is, bedacht door Multatuli met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen buitenissig buitenissiger buitenissigst
verbogen buitenissige buitenissigere buitenissigste
partitief buitenissigs buitenissigers -

Bijvoeglijk naamwoord

buitenissig

  1. afwijkend van wat gewoon en/of gangbaar is
    • Uitzonderlijke rassen en buitenissige schepselen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen