buiteling
Uiterlijk
- bui·te·ling
- Naamwoord van handeling van buitelen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buiteling | buitelingen |
verkleinwoord |
de buiteling v
- vallen en over de kop gaan
- Maar het broodnodige momentum werd verkwanseld met elke foutieve pass en nodeloze buiteling. Nee, Barcelona stak niet in grootse vorm, de gouden voetjes konden elkaar moeilijk vinden in de mêlee van PSG-withemden. Precisie ontbrak, Messi’s wil ontbrak. Na ruim een half uur amper gevaarlijk te zijn geweest dwong Andrés Iniesta met een desperate poging op de achterlijn vijf minuten voor rust ineens de 2-0 af. Een eigen goal was het van Layvin Kurzawa, frommelwerk dat zich moeilijk verhoudt met de grootsheid van Barça – maar niemand gaf daar wat om.[1]
- Het woord buiteling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buiteling" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Bart Hinke 8 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be