buffel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buf·fel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [1.4.]: enigszins oneigenlijk als leenvertaling uit het Amerikaanse Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buffel buffels
verkleinwoord buffeltje buffeltjes

Zelfstandig naamwoord

de buffelm

  1. (evenhoevigen) een verzamelnaam voor een aantal zware holhoornige rundersoorten met vaak forse hoorns
    1. (evenhoevigen), Syncerus caffer op Wikispecies een Afrikaanse buffel of kafferbuffel
    2. (evenhoevigen), Bubalus bubalis op Wikispecies een Aziatische buffel: waterbuffel of karbouw
    3. (evenhoevigen), Bubalus mindorensis op Wikispecies een dwergbuffel van de Filipijnen en Celebes zoals de anoa's en de tamaroe of mindorobuffel
    4. (evenhoevigen), Bison bison op Wikispecies een Amerikaanse bizon
  2. leer vervaardigd van de huid van een buffel
  3. (figuurlijk) iemand die groot en stevig is
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: een buffel van een kerel
een zeer grote kerel
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
buffelen

buffel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buffelen
    • Ik buffel. 
  2. gebiedende wijs van buffelen
    • Buffel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buffelen
    • Buffel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen