bubbelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bub·bel·den

Werkwoord

vervoeging van
bubbelen

bubbelden

  1. meervoud verleden tijd van bubbelen
    • Wij bubbelden. 
    • Jullie bubbelden. 
    • Zij bubbelden. 

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be