bruikbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bruik·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bruikbaar bruikbaarder bruikbaarst
verbogen bruikbare bruikbaardere bruikbaarste
partitief bruikbaars bruikbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

bruikbaar

  1. nuttig, eenvoudig in het gebruik
    • Er is ook een European Accessibility Act in de maak die pc’s en telefoons beter bruikbaar moeten maken voor de 80 miljoen Europeanen met beperkt zicht. „In de VS zijn ze verder, in Europa staat accessibility nog niet erg op het netvlies”, zegt de vriend van de Oogvereniging, met een knipoog.[1] 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Marc Hijink NRC 12 april 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be