Naar inhoud springen

broekzak

Uit WikiWoordenboek
  • broek·zak
enkelvoud meervoud
naamwoord broekzak broekzakken
verkleinwoord broekzakje broekzakjes

debroekzakm

  1. (kleding) zak in een broek, meestal aan een van de zijkanten
    • Hij had zijn portemonnee in zijn broekzak. 
     Ik greep in mijn broekzak en duwde mijn sleutels in de hand van Solange.[2]
     Mijn hand gaat naar mijn broekzak en grijpt het wapen.[2]
  • 'Kennen als zijn broekzak.'
*Heel goed kennen
 Hij kende het gebied als zijn broekzak. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]