brjóta
Uiterlijk
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
brjóta | braut | brutum | brotið |
sterke verbuiging |
volledig |
brjóta + accusatief
- overgankelijk breken
- overgankelijk (van was, papier enz.) vouwen
- onpersoonlijk afbreken, afknappen, breken, kapotgaan, stukgaan
- [1]: brotna
- [1]: mölva
- [1]: smalla
- [2]: brjóta saman
- [2]: leggja saman
Categorieën:
- Woorden in het IJslands
- Woorden in het IJslands van lengte 6
- Woorden in het IJslands met audioweergave
- Woorden in het IJslands met IPA-weergave
- Sterk werkwoord in het IJslands
- Werkwoord in het IJslands
- Werkwoord met de accusatief in het IJslands
- Overgankelijk werkwoord in het IJslands
- Onpersoonlijk werkwoord in het IJslands