briesen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brie·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘brullen, hoorbaar ademen van paard’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [zelfstandig naamwoord] van Jiddisch [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
briesen
brieste
gebriest
zwak -t volledig

Werkwoord

briesen

  1. inergatief hard spreken of schelden, tekeergaan
    • "Daar is de deur" brieste hij woedend. 
  2. inergatief (paarden) korte, krachtige uitstoot van adem
Verwante begrippen
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de briesenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bries

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen