brandwacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·wacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandwacht brandwachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brandwachtv / m [2]

  1. organisatie erop let of er brand ontstaat; organisatie die voorkomt dat er brand ontstaat
  2. (beroep) iemand die lid is van een brandwacht
     Volgens de gemeente is er op basis van het brandweeradvies en de extra genomen maatregelen een verantwoorde afweging gemaakt door de burgemeester. Mocht er toch een brand uitbreken, dan denkt Maurice Nijsten, veiligheidscoördinator in de Gemeentegrot, die snel onder controle te hebben. "Iedere beveiliger en brandwacht heeft een eigen sector, zo is de ontdekkingstijd heel kort", zegt hij tegen de NOS.[3]
     Priele was als brandwacht, samen met twee anderen, drie maanden lang verantwoordelijk voor de Gouden Koets, toen die op een tentoonstelling in Rotterdam werd geëxposeerd.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. brandwacht op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron
    Randy Beaumont
    “'Ondergrondse kerstmarkt Valkenburg moet dicht: het is een rattenval'” (Woensdag 20 december 2017, 19:18), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Man steelt stukje Gouden Koets” (Woensdag 10 september 2014, 21:02), NOS