brandschilderde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brand·schil·der·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brandschilderen |
brandschilderde
- enkelvoud verleden tijd van brandschilderen
- Ik brandschilderde.
- Jij brandschilderde.
- Hij, zij, het brandschilderde.
- Ik brandschilderde.