brandplek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·plek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandplek brandplekken
verkleinwoord brandplekje brandplekjes

Zelfstandig naamwoord

de brandplekv / m

  1. een plaats met schade door brand
    • Enkele dagen na de ramp stond journalist Roland Oliphant van de Britse krant The Telegraph in het graanveld naast het checkpoint. Tussen de stoppels vond Oliphant een zwarte schroeiplek. „Geblakerde graankorrels markeren de plek waar de hitte het grootst moet zijn geweest”, scheef hij in zijn stuk. „Tussen het verschroeide gras liggen stukken gesmolten plastic en lege flessen.” Kort voor Oliphant had Christopher Miller van de Amerikaanse website Mashable het graanveld bezocht. Op de foto die hij maakte is de brandplek duidelijk te zien. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Karel KnipSteven Derix 15 juli 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be