bram
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bram
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bram | brammen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (scheepvaart) (afkorting) voor bramzeil
- druktemaker
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Een Bram
Stoett-341 [7]
Gangbaarheid
- Het woord bram staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bram" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[8] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ bram op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bram op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bram op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be