brachiaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bra·chi·aal
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Latijnse 'brac(c)hialis' [van de arm] met het achtervoegsel -aal
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | brachiaal | brachialer | brachiaalst |
verbogen | brachiale | brachialere | brachiaalste |
partitief | brachiaals | brachialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
brachiaal
- (medisch) tot de arm of bovenarm behorend
Gangbaarheid
- Het woord brachiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brachiaal" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be