brabbel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brab·bel

Werkwoord

vervoeging van
brabbelen

brabbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brabbelen
    • Ik brabbel. 
  2. gebiedende wijs van brabbelen
    • Brabbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brabbelen
    • Brabbel je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be