bra

Uit WikiWoordenboek

Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

bra

  1. beha


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
bra bras

Zelfstandig naamwoord

bra

  1. beha


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • bra
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Franse woord brave.
Naar frequentie 86

Bijvoeglijk naamwoord

bra

  1. nuttig, dienstig, goed
    «Mosjon er bra for helsen.»
    Beweging is goed voor de gezondheid.
  2. (over mensen) fatsoenlijk, respectabel
  3. (gezondheid) gezond, hersteld
    «Hun er blitt bra igjen.»
    Ze is terug genezen.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud bra bedre best
o enkelvoud bra
meervoud bra
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
bra bedre beste
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: god bra vær
goed weer
  • [1]: et bra forslag
een goed voorstel
  • [1]: en bra film
een goede film
  • [2]: bra folk
fatsoenlijke mensen
  • [3]: Hun er blitt bra igjen.
Ze is terug genezen.

Bijwoord

bra

  1. toereikend, redelijk
  2. goed
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: ha bra med penger
toereikend geld hebben
  • [1]: være bra trett
redelijk moe zijn
  • [1]: være bra sliten
redelijk afgepeigerd zijn
  • [2]: (begroeting) Hvordan står det til? / (antwoord) Takk, bare bra.
Hoe gaat het ermee? Bedankt, maar goed.
  • [2]: vel og bra
wel en goed
  • [2]: Gå bra!
Doeg doeg!
  • [2]: Ha det bra!
Oorlof!


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • bra
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Franse woord brave.

Bijvoeglijk naamwoord

bra

  1. nuttig, bruikbar, goed
  2. (over mensen) fatsoenlijk, respectabel
  3. niet klein
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud bra betre best
o enkelvoud bra
meervoud bra
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
bra betre beste
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: bra vêr
goed weer
  • [2]: ei bar jente
een fatsoenlijke meisje
  • [2]: bar folk
fatsoenlijke mensen
  • [3]: gå eit bar stykke
een niet klein stuk gaan

Bijwoord

bra

  1. goed
  2. niet klein
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: Gå bra!
Doeg doeg!
  • [1]: Ha det bra!
Oorlof!
  • [2]: bar svolten
goed gezwollen


Zweeds

Uitspraak
stellend vergrotend overtreffend
bra
bättre
bäst

Bijvoeglijk naamwoord

bra

  1. goed