bouwrecht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwrecht bouwrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bouwrechto

  1. (juridisch) deek van de wetgeving die betrekking heeft op de bouw
     "De NS loopt door deze deal met AnsaldoBreda mogelijk veel geld mis", zegt Chris Jansen, hoogleraar Contractrecht en Bouwrecht. Hij heeft zo zijn bedenkingen bij de schikking die maandag werd getroffen over de aanbesteding van de Fyra-treinen.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “"NS loopt geld mis door Fyra-deal"” (Dinsdag 18 maart 2014, 08:31), NOS