bouwproductie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·pro·duc·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwproductie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwproductiev

  1. de hoeveelheid gebouwen die er worden gebouwd
     Het EIB zegt dat het woonakkoord enkele scherpe kanten van het regeerakkoord afhaalt, maar dat het niet kan voorkomen dat het beleid de vraag naar woningen en de bouwproductie stevig afremt.[1]
     De vooruitzichten voor de bouwproductie zijn opnieuw verslechterd. Het Economisch Instituut Bouwnijverheid (EIB) heeft zijn verwachtingen verder verlaagd.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 9 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Werkgelegenheid bouw achteruit” (Dinsdag 2 april 2013, 18:02), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 9 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Vooruitzichten bouw verder verslechterd” (Vrijdag 2 juli 2010, 12:40), NOS