bouwloods

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·loods
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwloods bouwloodsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwloodsv / m

  1. schuur waarin men iets bouwt
     Een deel van de carnavalswagen van 'De Begienurs' in Kruisland bij Roosendaal is door brand verwoest. Het ging mis bij laswerkzaamheden, waardoor de praalwagen en de bouwloods zijn afgebrand.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 1 februari 2023 Weblink bron “Carnavalswagen in brand gevlogen” (Vrijdag 11 januari 2013, 18:06), NOS