bouwde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbouwen

bouwde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afbouwen
    • Ik bouwde af. 
    • Jij bouwde af. 
    • Hij, zij, het bouwde af. 


Gangbaarheid