bouwcomplex

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

bouwcomplex
Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·com·plex
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwcomplex bouwcomplexen
verkleinwoord bouwcomplexje bouwcomplexjes

Zelfstandig naamwoord

bouwcomplex

  1. (bouwkunde) een groep met elkaar samenhangende bouwplaatsen
    • Die centrale is met 1680 megawatt driemaal zo groot als de huidige centrale in Borssele. Het complex is bestand tegen botsingen met de grootste passagiersvliegtuigen. Een speciale betonbak moet een eventueel smeltende kern opvangen. ‘Indrukwekkend’, zei Van Geel over het bouwcomplex, waar 250.000 kubieke meter is gestort. De staatssecretaris zegt de bouw van een Nederlandse centrale niet te willen promoten, maar somde vrijdag wel de voordelen op. De bouw bespaart driemaal zoveel CO2-uitstoot als alle Nederlandse windmolens samen in 2010.[1] 
    • Gebleken zou zijn dat allerlei veiligheidsvoorschriften op het bouwcomplex van vijftig hectare niet werden nageleefd. 'Een aantal zaken in Grijpskerk was niet in orde', aldus een van de betrokkenen. Enkele dagen na het ongeval zijn alle werknemers, ongeveer 750 in totaal, van de bouwlocatie verwijderd en vervolgens één voor één weer toegelaten.[2] 
    • Het bouwcomplex loopt door tot aan de Nieuwendijk. Stadsarcheoloog J. Baart heeft de afgelopen weken op het terrein nog een kasteeltoren en een betegelde kasteelvloer blootgelegd. Uit het graafwerk blijkt dat het kasteel, naar alle waarschijnlijkheid gebouwd aan het eind van de twaalfde eeuw, veel groter is dan aanvankelijk werd gedacht.[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Volkskrant 14 juli 2006
  2. Volkskrant WIO JOUSTRA 6 november 1996,
  3. Volkskrant 23 april 1994