bougie

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

bougie
Uitspraak
Woordafbreking
  • bou·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vonkbrug’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1917 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bougie bougies
verkleinwoord bougietje bougietjes

Zelfstandig naamwoord

bougie v

  1. het onderdeel van een verbrandingsmotor dat door een vonk het mengsel van brandstofdamp en lucht in de cilinder tot ontploffing brengt
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen