botaniseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ta·ni·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
botaniseren

botaniseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van botaniseren
    • Ik botaniseerde. 
    • Jij botaniseerde. 
    • Hij, zij, het botaniseerde.