bosui

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·ui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosui bosuien
verkleinwoord bosuitje bosuitjes

Zelfstandig naamwoord

de bosuim

  1. (groente) een jonge, onvolgroeide geboste ui met blad
    • Het kookboek van het Voedingscentrum staat vol met gerechten die je elders ook tegenkomt. Slechts in een heel enkel geval weten de recepten te verrassen. Dit is een van de weinige recepten waarbij dat is gelukt. Een avondmaaltijd met mosselen, bosui en sinaasappel waarbij je het beste sperziebonen en (volkoren) stokbrood kunt serveren.[1] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Sam de Voogt 23 maart 2017
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be