borststuk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

borststuk is de thorax
Uitspraak
Woordafbreking
  • borst·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord borststuk borststukken
verkleinwoord borststukje borststukjes

Zelfstandig naamwoord

borststuk o [1]

  1. deel van het lichaam tussen kop en achterlijf
    • Alle trilobieten hadden een primaire lichaamsbouw uit drie delen, of lobben — kop, staart en borststuk—waaraan ze hun naam danken. [2] 
    • Twee millimeter groot is ze, en ze heeft een glanzend-zwart borststuk. Ze leeft op boomstammen en bladeren en jaagt op nóg kleinere insecten en mijten. Het beestje heeft niet het charisma van Tian Bao of van Kai-Mook, maar het is wel van ons. De naam: Drapetis bruscellensis, de Brusselse vlieg. [3] 
  2. deel van harnas dat de borstkas beschermt
    • Diego stapt dan ook niet zonder bescherming in de ijsarena. 'We dragen een zweetpak, een beschermer voor de edele delen, een keepersbroek, twee beenstukken met speciale brede keeperschaatsen, een borststuk met armbeschermers, een nekbeschermer, een afweer- en vanghandschoen, een helm met extra keelbescherming en een keeperstick', somt hij op. 'Samen goed voor zo'n dertig kilo. Dat zweetpak is dus niet overbodig, net zoals een goeie conditie.' [4] 
  3. afbeelding van mens vanaf de borstkas
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bryson, Bill
    Een kleine geschiedenis van bijna alles Vertaald door Servaas Goddijn 2015 ISBN 978-90-450-2987-0 pagina 410
  3. de Standaard 30/december/2016 door Lotte Alsteens
  4. de Standaard 09 MEI 2009 Erwin Mynsberghe
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be