borrelde op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bor·rel·de op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opborrelen

borrelde op

  1. enkelvoud verleden tijd van opborrelen
    • Ik borrelde op. 
    • Jij borrelde op. 
    • Hij, zij, het borrelde op. 


Gangbaarheid