bornput

Nederlands

1. Een bornput in Noordwijk.

Uitspraak

• Geluid:  bornput    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈbɔr^əmˌpʏt / (2 of 3 lettergrepen)

Woordafbreking

• born·put

Woordherkomst en -opbouw

• [1] van Middelnederlands bornepit, op te vatten als samenstelling van  born zn  en  put zn 
• [2] wellicht onder invloed van de Statenvertaling Jeremia 6:6,7 "Want zo zegt de heere der heirscharen: Houwt bomen af, en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad, die bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking. Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht."

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bornput	bornputten
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de bornput m

1. gat in de grond waaruit grondwater kan worden gehaald

   • En hij genoot van het water dat vanuit de duisternis van de bornput zijn zuivere koelte had gebracht. 

2. (figuurlijk) oorzaak of herkomst van iets wat blijft gebeuren

   • In dit vers stormt de hardheid van een barbaarse wet op ons aan en raakt deze aan de bornput van ons ‘zijn’ (…) 

Synoniemen

• [1] waterput, welput
• [2] bron, oorsprong

Gangbaarheid

• Het woord bornput staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bornput" herkend door:

6 %	van de Nederlanders;
10 %	van de Vlamingen.