booteigenaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord booteigenaar booteigenaars
booteigenaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de booteigenaarm

  1. iemand die een vaartuig in bezit heeft
     Gisteren stopten de Liberal Democrats hun campagne in het gebiedje, om Labour daarmee meer kans te geven. Ook besloten tientallen linkse booteigenaren hun stem juist daar te laten registreren, alsof ze met zijn allen net even in het Grand Union Canal in Uxbridge liggen aangemeerd.[1]
     " Vorig jaar werd één schadegeval gemeld. ,,Al had ik toen twijfels bij het verhaal van de booteigenaar. Als je met je houten riem een metalen boot raakt klinkt dat heel hard, maar wil niet zeggen dat er ook iets stuk gaat.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Romana Abels
    “Als Ali Milani (25) wint, verliest Boris Johnson zijn zetel” (9 december 2019), Trouw
  2. Bronlink Weblink bron
    Pieter Steenbergen
    “Roeien door de grachten in Zwolle: het past nét” (24-06-2019), Tubantia