boogscheut
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: boogscheut (hulp, bestand)
Woordafbreking
- boog·scheut
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boog en scheut
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boogscheut | boogscheuten |
verkleinwoord | boogscheutje | boogscheutjes |
Zelfstandig naamwoord
de boogscheut m
- (figuurlijk) (België) een kleine afstand (die met een schot van een boog is te overbruggen)
- Dat is het knappe, om je eigen opvatting niet direct het zicht te laten benemen op wat er gebeurt. Tweede vrouwen zijn meer vriendin, eerste eerder de moeder van de man. Het voordeel van polygamie is dat je in periodes dat je niet aan de beurt bent, er lekker veel tijd voor jezelf overblijft. Ook de opvattingen van het orthodox-christelijke bruidspaar op Urk („slechts een boogscheut verwijderd”), verbaasden de filmmaker. Ook hier is feitelijk sprake van een huwelijk met meerdere partners, want je trouwt ook altijd met God en die verhouding is de belangrijkste.[1]
Gangbaarheid
- Het woord boogscheut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boogscheut" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ NRC Hans Beerekamp 3 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be