bondsvoorzitter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bonds·voor·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bondsvoorzitter bondsvoorzitters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bondsvoorzitterm

  1. (beroep) voorzitter van een (sport)bond
     Voordat de top van de KNVB gespannen voor de televisie plaatsneemt, is er vanmiddag eerst nog een videoconferentie met de UEFA en alle andere aangesloten Europese voetbalbonden. Namens de KNVB praten secretaris-generaal Gijs de Jong, bondsvoorzitter Just Spee en directeur betaald voetbal Eric Gudde mee.[2]
     In een vanwege de coronamaatregelen aangepaste ceremonie legde bondsvoorzitter Just Spee bloemen bij het monument, dat de namen bevat van 2212 in de oorlog omgekomen leden.[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Opnieuw spannende dag voor het voetbal: is er nog hoop voor dit seizoen?” (Dinsdag 21 april 2020, 06:16), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Geen nationale sportherdenking, wel trompettist in leeg Olympisch Stadion” (Maandag 4 mei 2020, 12:29), NOS