bondselftal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bonds·elf·tal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bondselftal bondselftallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bondselftalo

  1. (sport) voetbalelftal dat namens een voetbalbond uitkomt in wedstrijden; het nationale elftal
     Het had weinig gescheeld of Den Haag had op 42 internationals gestaan. De naam Schoenmaker komt echter niet voor in het rijtje. "Ik zat wel in de selectie voor een wedstrijd tegen Oost-Duitsland (1971), maar ik was die week getrouwd en Ernst Happel (Feyenoord-coach) wilde me niet laten gaan omdat ik dan te veel aan mijn hoofd zou hebben. Dat was balen. Ik dacht dat er nog een tweede kans zou komen, maar die kwam niet. Ik heb alleen met een bondselftal nog een officieuze interland gespeeld tegen Israël in Veendam."[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Oranje krijgt Haags tintje” (Woensdag 5 maart 2014, 14:15), NOS