bommenlast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bom·men·last
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bommenlast bommenlasten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bommenlastm

  1. (militair) al de bommen die in een bommenwerper zitten
     Zwaar van de bommenlast was het toestel een makkelijke prooi voor Duitse jachtvliegtuigen. De staartschutter ontsnapte aan de dood met een parachute, maar de overige zes bemanningsleden crashten even buiten het Achterhoekse dorp Zelhem.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron
    Roel Pauw
    “Plannen voor berging Lancaster af” (Dinsdag 16 juli 2013, 16:15), NOS