bolwerken
Uiterlijk
- bol·wer·ken
- In de betekenis van ‘klaarspelen’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
bolwerken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bolwerken |
bolwerkte |
gebolwerkt |
zwak -t | volledig |
- (van een taak) kunnen uitvoeren
- - Hij kon zijn werk door alle uitbreidingen niet meer bolwerken.
- - Kun je het allemaal nog wel bolwerken'? vroeg de man aan zijn overwerkte vrouw.
de bolwerken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bolwerk
- Het woord bolwerken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bolwerken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "bolwerken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %