bogo
Uiterlijk
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô
bogo
- Middelhoogduits: boge
- Duits: Bogen
- Jiddisch: בויגן (boygn)
- Luxemburgs: Bou
- Riograndenser Hunsrückisch: Bohe
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô
bogo
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô
bogo
vervoeging van |
---|
bogar |
bogo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bogar
Categorieën:
- Woorden in het Oudhoogduits
- Woorden in het Oudhoogduits van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Oudhoogduits
- Woorden in het Oudnederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Oudnederlands
- Woorden in het Oudsaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Oudsaksisch
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Werkwoordsvorm in het Spaans