boertig
Uiterlijk
- boer·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | boertig | boertiger | boertigst |
verbogen | boertige | boertigere | boertigste |
partitief | boertigs | boertigers | - |
boertig [2]
- min of meer grappig, maar op een doorgaans weinig beschaafde manier
- ‘Ik gun mezelf een kleine verstrooiing’. Dat staat er. Ich mache mir eine kleine Erleichterung. Dan pak ik ‘Lof der Zotheid’ en ik lees de voorrede. Neem me niet kwalijk, schrijft Erasmus. Dit boek heeft een vreselijk boertig en lichtzinnig karakter. Maar de cultuurgeschiedenis hangt nu eenmaal aan elkaar van de boertige en lichtzinnige boeken, vervolgt hij, dus de lezers moeten niet zeuren. Waarna hij nog even moppert op het chagrijn van zijn tijdgenoten en op bedillerige types die kunnen gaan klagen over zijn onnozelheid.[3]
- Het woord boertig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boertig" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ boertig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Maxim Februari 23 juni 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be