boerenwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ren·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenwerk boerenwerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het boerenwerko

  1. de arbeid op de boerderij die een agrariër verricht
     Hij nam vorig jaar het bedrijf over van zijn vader en sindsdien woont hij alleen. Dat vindt hij soms ‘best saai’. In het verleden heeft hij een relatie van zes jaar gehad en hij hoopt nu iemand te vinden die bij hem op de boerderij wil komen wonen. Want het boerenwerk vraagt veel aandacht.[2]
     Ze lacht. Haar handen hebben heel wat boerenwerk verzet. Daarnaast zorgde ze voor haar schoonouders.[3]
  2. zaken die voor het boerenbedrijf worden gemaakt

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 30 december 2021 Weblink bron
    Marlies van Leeuwen
    “Mattie en Marieke helpen boer Nico aan een vrouw” (2 mrt. 2020), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 30 december 2021 Weblink bron
    Betty Morsinkhof
    “Jarige Gerda (101) houdt van gezelligheid en een praatje en reed nog tot haar 95 met haar Golf naar Boekelo” (15-06-2021), Tubantia