bobsleeër

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vijf bobsleeërs in een vijfmansbob
Uitspraak
Woordafbreking
  • bob·slee·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bobsleeër bobsleeërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bobsleeër m

  1. (sport) sporter die met een bobslee een ijsbaan afglijdt
    • Edwin van Calker gaat definitief als coach van de Chinese bobsleeërs naar de OIympische Spelen in Zuid-Korea.[1] 
    • Een groot deel van de 42 Russen die naar het CAS zijn gestapt veroverde een olympische medaille in Sotsji. Bobsleeër Aleksandr Zoebkov bijvoorbeeld pakte twee keer goud. Ook skeletonner Aleksander Tretiakov won goud, evenals langlaufer Aleksander Legkov. Schaatsster Olga Fatkoelina behaalde zilver op de 500 meter.[2] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 23 jan. 2018
  2. de Telegraaf 09 jan. 2018
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be