bobslee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bob·slee
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘soort slee’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • samenstelling van  bob  en  slee  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bobslee bobsleeën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bobsleev / m [3]

  1. (sport) bestuurbare slee met twee stellen glijijzers
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bobsleeën

bobslee

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
    • Ik bobslee. 
  2. gebiedende wijs van bobsleeën
    • Bobslee! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
    • Bobslee je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen