bobbelgum
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bob·bel·gum
Woordherkomst en -opbouw
- leenvertaling van Engels bubblegum, samenstelling van bobbel zn en gum zn , vanaf 1948 aangetroffen als merknaam voor kauwgum [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bobbelgum | bobbelgums |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- kauwgum die geschikt is om bellen mee te blazen
- ▸ Jerry Lewis wordt er geteisterd door opdringende gezichten waaraan geen ontkomen mogelijk is, door een man die onverstoord de sigarenrook in zijn gezicht blaast, door een jonge vrouw met slechte adem, die bobbelgum in zijn gelaat doet uiteenspatten.[2]
- ▸ Bobbelgum schijnt door idealistische fabrikanten bedoeld te zijn, als opwekkende versnapering, die de adem fris houdt en de tanden blank. Dit is theorie, want de attractie zit niet in deze positieve eigenschappen, maar in het onbenullige knalletje, dat in de praktijk de jeugd tot het bobbelgum heeft gedreven.[3]
-
1. Een pakje bobbelgum.
-
1. Een stukje bobbelgum waarop gekauwd is.
-
1. Bellenblazen met bobbelgum.
Synoniemen
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bobbelgum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron N.V. Santos Bredaadvertentie: Uw tanden hagelwit en waardoor? in: de Stem, jrg. 4 nr. 1049 (14 april 1948), p. 4 kol. 7
- ↑ Weblink bron Anthony BosmanVernieuwde Jerry Lewis brengt teisterende humor in: Algemeen Dagblad , jrg. (19 april 1963), Stichting Algemeen Dagblad, Rotterdam, p. 9 kol. 2 op nrc.nl
- ↑ Bobbelgum in: Zierikzeesche Nieuwsbode , jrg. 17 nr. 293 (30 oktober 1948), p. 2 kol. 4