bob
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
![]() |
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- bob
Woordherkomst en -opbouw
- [1] (verkorting) van bobslee; afkomstig van Engels (werkwoord): bob "op-en-neer bewegen"
- [2] van Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bob | bobs |
verkleinwoord | bobje | bobjes |

Zelfstandig naamwoord
- (wintersport) type slee waarmee meerdere personen zo snel mogelijk een helling afdalen
- kort kapsel dat sinds de Eerste Wereldoorlog bij vrouwen in zwang is gekomen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bobben |
bob
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobben
- Ik bob.
- gebiedende wijs van bobben
- Bob!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobben
- Bob je?
Gangbaarheid
- Het woord bob staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bob" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ bob op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Verkorting in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Wintersport in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %
- Palindroom in het Nederlands