blinddoek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- blind·doek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van blind en doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blinddoek | blinddoeken |
verkleinwoord | blinddoekje | blinddoekjes |
Zelfstandig naamwoord
- over de ogen gebonden reep ondoorzichtige stof om het zien te verhinderen
- Niet voor niets draagt Vrouwe Justitia een blinddoek.
- Bij het spelletje ezeltje prik heeft het kind een blinddoek om.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. over de ogen gebonden reep ondoorzichtige stof om het zien te verhinderen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
blinddoeken |
blinddoek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
- Ik blinddoek.
- gebiedende wijs van blinddoeken
- Blinddoek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
- Blinddoek je?
Gangbaarheid
- Het woord blinddoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blinddoek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be