blieke

Uit WikiWoordenboek

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈbliːkɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blieke
bleek
gebleke
klasse 1 volledig

Werkwoord

blieke

  1. blijken
    «'d Bleek gein good aning.»
    Het bleek geen goed idee.
  2. uitkomen
    «Mien groeats droum bleek waorlik.»
    Mijn grootste droom kwam werkelijk uit.