blessure

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bles·su·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1794 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord blessure blessures
blessuren
verkleinwoord blessuretje
(blessuurtje)
blessuretjes
(blessuurtjes)

Zelfstandig naamwoord

de blessurev

  1. (sport) een verwonding die men door sportbeoefening heeft gekregen
    • Hij zat al maanden niet meer op de fiets als gevolg van een blessure aan beide knieën. ,,Officieel heet het overbelasting, maar concreet is het een zeurende pijn in het midden van beide knieschijven. [2] 
     We spraken een plek af waar we elkaar over een week zouden treffen, maar helaas duurde zijn blessure langer dan verwacht en zag ik hem pas een maand later weer terug.[3]
     Ik vertelde natuurlijk wat er gebeurd was, dat we de laatste tijd niet zoveel hadden geijshockeyd maar vooral meisjestikkertje hadden gespeeld, waarbij het risico op een blessure laag was. En dat ik zojuist meerdere koppen thee had gedronken in het huis van een meisje op wie ik waarschijnlijk verliefd was.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "blessure" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tubantia Roy Schriemer 08-02-19 Kniekwetsuur houdt Schulting uit de Ster van Zwolle
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be