blesseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bles·seer

Werkwoord

vervoeging van
blesseren

blesseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blesseren
    • Ik blesseer. 
  2. gebiedende wijs van blesseren
    • Blesseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blesseren
    • Blesseer je?