bleken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ble·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bleek maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bleken
bleekte
gebleekt
zwak -t volledig

Werkwoord

bleken

  1. overgankelijk witter of lichter doen worden
    • Vroeger bleekten mensen hun wasgoed door het in het zonlicht te leggen. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
blijken

bleken

  1. meervoud verleden tijd van blijken
    • Wij bleken. 
    • Jullie bleken. 
    • Zij bleken. 

Zelfstandig naamwoord

de blekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bleek

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen