blaf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaf
enkelvoud meervoud
naamwoord blaf -
verkleinwoord blafje blafjes

Zelfstandig naamwoord

de blafm

  1. het geluid van een hond
    • Onze hond heeft een zware blaf, maar gelukkig is hij erg rustig. 
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

stellend
onverbogen blaf
verbogen blaffe

Bijvoeglijk naamwoord

blaf

  1. (verouderd) (17e eeuw) vlak, plat

Werkwoord

vervoeging van
blaffen

blaf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaffen
    • Ik blaf. 
  2. gebiedende wijs van blaffen
    • Blaf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaffen
    • Blaf je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be