bladzijde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

handgeschreven bladzijde uit kloosterkroniek
Uitspraak
Woordafbreking
  • blad·zij·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bladzijde bladzijden
bladzijdes
verkleinwoord bladzijdetje bladzijdetjes

Zelfstandig naamwoord

bladzijde v/m

  1. elk van de beide zijden van een blad papier in boek, krant of tijdschrift
    • - Pas op de laatste bladzijde van de thriller was het duidelijk wie de moord had begaan. 
    • - „Fens zegt…”, las mijn vader, „dat Het wereldje van Beer Ligthart niet goed is.” Pijnlijk verrast keken we elkaar aan. Dat hadden wij alle drie een mooi boek gevonden. Waarom was het niet goed? Omdat, zo legde Fens uit, op bladzijde drie de onvergeeflijke zin stond: „Hij was blind. Dat moest hij nu onder ogen zien.”[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen