blaast af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaast af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afblazen

blaast (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afblazen
    • Jij blaast af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afblazen
    • Hij blaast af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afblazen
    • Blaast af! 

Gangbaarheid