bister

Uit WikiWoordenboek
 
2. de kleur van verkoold hout


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bis·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bister
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bistero

  1. (schilderkunst) donkerbruine kleurstof, gewonnen uit roet of verkoold beukenhout
    • Expres bruin aangezet met bister, een pigment van roet, gekregen van de aquarellist Piet Lap. [1]
    • Om het bister te bereiden, neemt men de hardste stukken roet, die bij het doorbreken glinsteren, wrijft ze fijn en drijft het poeder door een zeeft [sic!]. [2]
  2. (kleur) de kleur van verkoold hout, ook gebruikt voor de blekere tinten daarvan
    • De kenmerkende eigenschappen van dit zwart zijn deze, dat het door zoutzuur wit, en door tinzout blaauw wordt, bijtende potasch tast het niet aan, salpeterzuur vernietigt het blaauw, waarop het bister eenige oogenblikken zigtbaar wordt, maar dan ook verdwijnt. [3]
Synoniemen
Vertalingen
stellend
onverbogen bister
verbogen -
partitief bisters

Bijvoeglijk naamwoord

bister

  1. (kleur) de kleur van verkoold hout hebbend of een blekere tint die daarvan is afgeleid, zeer donker bruin tot bleekbruin
    • Een tijdje geleden maakte ik deze bister achtergrond. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen