biscuit
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
![]() |
Uitspraak
Woordafbreking
- bis·cuit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘droog gebak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1704 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biscuit [1,2] | biscuits [2] |
verkleinwoord | biscuitje [2] | biscuitjes [2] |
Zelfstandig naamwoord
- o: een droog en bros gebak gemaakt zonder vet
- In de bakkerij wordt enkel biscuit gemaakt.
- m of o: een koekje van het biscuitgebak
- Kun je mij twee biscuitjes aangeven?
- Berucht om hun smakeloosheid zijn de Maria biscuitjes die je bij de thee kreeg.
Gangbaarheid
- Het woord biscuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "biscuit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.