bisam

2. zachtharig vel van de bisamrat

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bisam    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈbisɑm / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• bi·sam

Woordherkomst en -opbouw

• [1] via Duits Bisam "bisam, middeleeuws Latijn bisamum "aantrekkelijke geur, plant die aantrekkelijk ruikt", Latijn balsamum, Oudgrieks βάλσαμον (bálsamon) "balsem" uit het Semitisch, cognaat met Hebreeuws בֹּשֶׂם (bósem) "parfum"
• [2] verkorting van bisambont

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bisam	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

het bisam o

1. vocht met een sterke geur dat sommige dieren uit een klier onder hun staartwortel uitscheiden

   • In de 16de eeuw waste men zich niet meer, maar men overtroefde de lichaamsgeuren met nóg sterkere parfums zoals muskus, amber en bisam. 

2. (kleding) zachtharig vel van de bisamrat

   • Een jasje van mollenvellen met een kraag van bisam, dat hij voor haar kocht, was het uiterste tot waar zij ging. 

Synoniemen

• [1] muskus

Afgeleide begrippen

• bisamrat
• bisambont

Gangbaarheid

• Het woord 'bisam' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bisam" herkend door:

26 %	van de Nederlanders;
7 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Zweeds

Zelfstandig naamwoord

bisam

1. (knaagdieren) muskusrat